Fat City
In 1972 draait de Amerikaanse filmindustrie volledig om de New Hollywood-beweging, die kansen biedt aan jonge filmregisseurs zoals Steven Spielberg, Martin Scorsese, Peter Bogdanovich, Robert Altman, Hal Ashby en Francis Ford Coppola; regisseurs die de cinema in feite zullen herdefiniëren en de auteur centraal stellen. Je zou denken dat er in zo'n periode geen tijd zou zijn voor iemand die zijn regiedebuut zo'n dertig jaar eerder maakte, zelfs als dat debuut The Maltese Falcon was en die persoon John Huston is - en daar heb je eigenlijk wel een beetje gelijk in. In de jaren 60 maakte Huston een reeks matige flops en zijn beste werk leek achter de rug. Maar toen kwam Fat City uit, een boksfilm over een uitgebluste bokser (Stacy Keach) die op zoek was naar een comeback en de jonge bokser (Jeff Bridges_ die prof wil worden, die zich afspeelde in de achterbuurt van Stockton, Californië, en plotseling liet de Huston een paar New Hollywood-trucjes zien. Fat City is onmiskenbaar een New Hollywood-film, ook al is Huston allesbehalve nieuw.
Tegelijkertijd is Fat City een de minst John Huston-achtige John Huston-films. Er is geen machogedrag, er zijn geen capriolen, er zijn geen wapens, geen vermoeide, heldhaftige soldaten, geen geromantiseerde stoere mannen en er zijn geen betweters in een achterstandspositie. Net als Eastwoods Unforgiven is Fat City een genadeloze weerlegging van de mythologie die Huston zijn hele carrière steen voor steen opbouwde en op basis waarvan hij de onbetwiste meester werd. Dat is rpecies waarom ik niet begrijp dat deze film zo weinig gewaardeerd wordt en zo onbekend is. Huston had zeker veel meer erkenning moeten krijgen, maar iedereen die aan deze film heeft meegewerkt verdient een pluim. Het is vooral vreemd dat Stacy Keachs meesterlijke werk niet is genomineerd voor een Oscar voor Beste Acteur. Fat City is een geweldig, aangrijpend portret van de tol die het harde leven in moeilijke tijden tussen harde mensen van een man kan eisen. Zijn fysiek in de boksscènes is onvergetelijk. Hij ziet eruit alsof hij elk moment dood kan vallen, maar hij beweegt tegelijkertijd zo lichtvoetig.
Susan Tyrrell werd genomineerd voor een Oscar, als enige castlid ooit, en dat is ze volkomen verdiend. Haar kinderlijke, alcoholistische oma is een ellendig wicht dat je ooit in een kroeg hebt gezien en vervolgens hebt afgewezen, hoe hard ze ook haar best deed om je aandacht te trekken. Het is een stereotype, maar wel een die op waarheid berust, en Tyrrell maakt die dame rauw en pijnlijk realistisch, door haar menselijk maar zonder ijdelheid te bezielen. De tegenhanger van deze doorleefde ongelukkigen is de frisse, energieke jonge Jeff Bridges, die zijn tweede sterrol in evenveel jaar neerzet. Hij is harder in Fat City dan in The Last Picture Show – Ernie Munger zou Duane Jackson in elkaar slaan, het zou niet meevallen – maar hij behoudt zijn jeugdige, oprechte aura. Hij gebruikt die alleen in een andere richting.
Deze drie personages en hun vrienden, families, geliefden, partners en handlangers vormen een Bukowski-achtige menagerie van strijdlustige, verslagen losers. Hustons ontwerpteam en cameraman slagen er briljant in om die esthetiek te behouden. Het vrachtwagenstadje Stockton in Californië heeft er nog nooit zo slecht uitgezien, en daarmee bedoel ik: het heeft er nog nooit zo goed uitgezien. Je voelt het stof van de weg op je gezicht en ruikt de diesel uit de vrachtwagens. En dan de boxscenes: dit is boksen zoals het echt is, niets van die superheldenachtige Rocky Balboa-beelden. We zien brute, uitgeputte en gebroken mannen die elkaar voor honderd dollar tot rauw vlees slaan. Alleen al het geluid van die gevechten is prijswaardig. Waar Rocky's stoten klinken als brekende botten, klinken die van Fat City zoals echte stoten - als een vleeshamer die pijnlijk op je flank slaat. Alle acteurs in die scenes zijn echte mensen, geen vette spierbundels. De wonden van de boxers voelen echt aan.
Maar Fat City gaat meer dan over boksen: de film is episodisch, onwrikbaar, preekt niet in zijn behandeling van ras, gender, armoede en de verwoestingen van alcoholisme, en pronkt, zoals het hoort, met een open, weinig hoopvol einde. Hustons film speelt zich bovendien, in de geest van New Hollywood, dichtbij het hart en de levenservaringen van de regisseur - wat de film een zekere geloofwaardigheid verleent. Fat City is meer dan briljant, en destijds een compleet onverwachte triomf voor John Huston. Kortom, een film die we meer zouden moeten koesteren.
Nu we het toch over John Huston hebben gehad (en niet voor het laatst): mocht je fan van John Huston zijn en willen weten hoe zijn handschrift eruit ziet: ik heb vorig jaar een gesigneerde versie van zijn autobiografie gekocht.
Monkey Man
Toen Dev Patel in 2008 de biscopen bestormde met Slumdog Millionaire werd ik al snel fan: films als Lion, Chappie, The Green Knight en het uitstekende The Personal History of David Copperfield en in mindere mate de twee Best Marigold Hotel films zijn favorieten. Patel acteert sinds 2007, toen hij zijn eerste rol had - in Skins, waarin ook Nicholas Hoult speelde. Monkey Man is Patel’s eerste film als regisseur - ik vind het een veelbelovend begin, ook al valt de film in een genre waar ik niet van hou. Desalniettemin denk ik dat het jammer zijn geweest als het grote scherm de snelle en furieuze energie van Monkey Man had moeten missen. Het is geen toeval dat Jordan Peele hier iets bijzonders in zag. Afgezien van een handvol, veelal kleine problemen, is Monkey Man (2024) een indrukwekkend en zelfverzekerd regiedebuut van Dev Patel: een aardige wraakthriller die zich afspeelt in de Indiase onderwereld.

Een naamloze, vindingrijke jongeman (gespeeld door Patel zelf), krijgt een baan bij Kings, een chique bordeel. Een van de vaste gasten van het bordeel is de politiechef die zijn leven een verschrikkelijke wending gaf - waarvoor hij wraak wil nemen. Hij begint als een eenvoudige schoonmaker, maar behaalt al snel een promotie tot ober, wat hem toegang geeft tot de vip-ruimte. Nu heeft hij alleen nog een kans nodig om toe te slaan. Voor de eerste helft is dat de omvang van het verhaal, een spannend wachtspel, en ik waardeer de spaarzame aanpak die Patel en zijn co-scenaristen Paul Angunawel en John Collee met dit materiaal hebben gehanteerd. De man, die simpelweg als Kid wordt vermeld, maar Bobby als alias kiest, wordt gedreven door één enkele focus. De helderheid van zijn doelen maakt de stappen die hij zet om de juiste kamer met Rana binnen te komen intrigerend om te volgen. Hij is duidelijk geen John Wick. Hij is nieuw in de wereld van geweld, of in ieder geval in het plegen ervan. Zodra hij voor het eerst een wapen krijgt, schiet hij mis. Maar niet voor lang.
Om zijn inkomen aan te vullen, is Kid lid van een vechtclub annex gokhal als boksbal. Met een afschuwelijk apenmasker op wordt hij betaald om opzettelijk gevechten te verstoren en verliezen, terwijl de ringmeester, de altijd welkome aanblik van Sharlto Copley die zich 110% geeft en in een microfoon schreeuwt om het publiek tegen hem op te hitsen. Het is duidelijk dat het optreden hem niet de ervaring biedt die nodig is om het op te nemen tegen golven van bewakers. Het is hier dat de film een beetje over zichzelf heen struikelt. Na een spannende actiescène, waarin Patel en cameravrouw Sharone Meir enigszins overdrijven met het duizelingwekkende camerageschud, wordt hij weer op de been geholpen door een groep transgender krijgsmonniken die in de tempel van Ardhanarishvara dienen. Daar verschuift de film van een rauwe burgerwacht die het opneemt tegen een corrupt, zelfzuchtig systeem van religieuze nationalisten naar een oorsprongsverhaal. De jongen neemt een hallucinogene drug, waardoor hij geconfronteerd wordt met de demonen uit zijn pijnlijke herinneringen, waarna hij verandert in Monkey Man als personificatie van de Hindu-god Hanuman. Het is ook verbazingwekkend hoe zijn bewegingen en reflexen worden aangescherpt door het in één trainingsmontage op een boksbal te moeten opnemen.

Veel van de film is prachtig en creatief gefilmd, en de cinematografie levert een knap staaltje van effectieve minimalistische wereldopbouw in een stad onder de duim van zelfverrijkende leiders die coke snuiven en dure escorts inhuren. Patels toewijding is in vrijwel elke scène duidelijk zichtbaar. Nadat ik Slumdog Millionaire vorige maand nog eens had bekeken, is het verbazingwekkend hoe geloofwaardig hij hier overkomt als een wreker op oorlogspad. Toegegeven, ik realiseerde me tot voor kort niet dat hij een begenadigd taekwondo-vechter is, die deelnam aan het wereldkampioenschap voordat hij van carrière veranderde en een van de meest consistent interessante acteurs van zijn generatie werd. Gevechtscoördinator Brahim Chab mag er trots op zijn verantwoordelijk te zijn voor het meest intense badkamergevecht sinds Mission Impossible: Fallout. Blijkbaar was het de eerste scène die ze opnamen, en Patel brak prompt zijn arm. De gevechten missen de elegante, bijna dansachtige kwaliteit van John Wick en Kid mist de knowhow om zijn tegenstanders met gepolijste verfijning te verslaan, dus neemt hij zijn toevlucht tot brute improvisatie. Hij gebruikt alle mogelijke middelen om ze uit te schakelen, neer te steken of hun hoofd in te slaan. Gebroken glas is een van zijn favorieten.

Het gruwelijke geweld is te doorstaan door te focussen op het doel van Kid, de wijze waarop het verhaal getoond wordt en de mythologische aspecten erin. Ja, het is soms rommelig en desoriënterend, maar dat zijn alle achtbanen. In het oog van de storm gunt Patel zichzelf ademruimte om de heersende elite van India te beoordelen en veroordelen. En juist hier geniet Patel van het underdogverhaal; hij verkondigt nadrukkelijk standpunten als 'eat the rich', steun voor de working class, en transgenderrechten. Het duurt even voordat je de juiste richting vindt, maar als dat lukt, is Monkey Man heel vermakelijk en bij vlagen indrukwekkend.
AMP van de week
Onlangs draaide - eindelijk - de meest recente verfilming van Le Comte de Monte Cristo in Nederland. Laurent Durieux (website en webshop ) bracht vorige week onderstaande poster uit, die op het moment van schrijven van deze blog nog steeds te koop is.
Tot slot
Hier een prima stuk over het maken van The Big Red One - en waarom Lee Marvin een rol in Jaws afsloeg: Samuel Fuller and The Big Red One: An Oral History.
Joseph Quinn - Stranger Things, Warfare, A Quiet Place: Day One, Gladiator II en Johny Storm in de komende Fantastic Four Film - gaf een interview aan Esquire: Joseph Quinn Says He and His 'Fantastic Four' Co-Stars Are "All Weirdos".
Empire: Andor Was A Star Wars Miracle That Enriched Every Era Of The Saga.
In de Filmkrant: Morgan Knibbe over The Garden of Earthly Delights: ‘Film is een uiting van liefde en solidariteit’.
Matig nieuws voor de Marvel-liefhebbers onder ons: ‘Avengers’ Delayed: Marvel Pushes ‘Doomsday’ and ‘Secret Wars’ to December 2026 and 2027.
De nieuwe film van Sophie Brooks (The Boy Downstairs) komt binnenkort uit - ik weet nog niet of hij in Nederland uitkomt: Here’s Your Look at Oh, Hi!, Sophie Brooks’s Sundance Hit With Molly Gordon and Logan Lerman.
En: Richard Beymer (Benjamin van Horne in Twin Peaks) maakte gedurende het maken van de laatste episode van Twin Peaks met toestemming van David Lynch foto’s op de set” het resultaat kan je hier zien: Hauntingly beautiful black and white photo's taken by Richard Beymer on the final shooting day of Twin Peaks.
Dat was hem weer. Tot volgende week!